e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hevige slag kladderdats: kladdərdāāts (Beesel), klats: klaats (Beesel) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4
hiel hak: hak (Beesel, ... ) hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader die heeft een aardje naar zijn vaartje: dèè hèèt ɛn artje nao zie vartje (Beesel) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijgen hijgen: hiege (Beesel), hīēgə (Beesel) hijgen (naar adem) [SGV (1914)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] III-1-2
hijgen naar adem, reutelen rochelen: rochelen (Beesel), rochələ (Beesel) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] III-2-2
hinderen hinderen: hinjere (Beesel) hinderen [SGV (1914)] III-3-1
hinken hinken: hinke (Beesel) hinken, op een been springen [SGV (1914)] III-1-2
hinniken hommeren: homǝrǝ (Beesel) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hoed hoed: hood (Beesel) Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)] III-1-3
hoed (alg.) hoed: hood (Beesel), ô.t (Beesel) hoed [RND], [SGV (1914)] III-1-3