e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huilen joenkeren: WBD/WLD  joenkərə (Beesel) Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] III-2-1
huilen, schreien grijnzen: greize (Beesel) schreien [SGV (1914)] III-1-4
huis, woning huis: hōēs (Beesel) huis [SGV (1914)] III-2-1
huishouden huishouden: hoeshaje (Beesel) huishouden [SGV (1914)] III-2-1
huisjesslak karakol: WLD  kerrekol (Beesel), slak: WBD/WLD  sjlek (Beesel) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huislook huislook: -  hoe:slouk (Beesel), hoeslaok (Beesel) donderblad, huislook [DC 46 (1971)] III-4-3
huismus, mus jiets: jiets (Beesel), korenrakker: koarenakker (Beesel), Weijnen: volksetym. voor koren-rakker  kòòrenakker (Beesel), mus: musch (Beesel), moetskop"is de matkop (vogelsoort)  moets (Beesel) huismus || mus || musch [SGV (1914)] III-4-1
huisvlieg, vlieg vlieg: vleeg (Beesel), vlēēg (Beesel) huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] III-4-2
huiszegening huiszegen: hoeszaegen (Beesel) De huiszegening op Driekoningen of op Paaszaterdag. [N 96B (1989)] III-3-3
huiszwaluw zwalg: zwalg (Beesel) huiszwaluw III-4-1