id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20531 | klonteren | klonteren: klunjtərə (Beesel) | klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)] III-2-3 |
25030 | klotsen van vloeistoffen | klotsen: kloetst (Beesel), klotsə (Beesel) | het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
33675 | kluit aarde | kluit: klūt (Beesel) | [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8 |
18792 | kluwen | kluwen: klouwe (Beesel) | kluwen [SGV (1914)] III-1-3 |
25031 | knappen | knappen: knappen (Beesel), knipperen: knippərə (Beesel) | met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
25032 | knarsen | knarsen: knarsen (Beesel), knersen: kneersə (Beesel) | een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
34256 | kneden | kneden: knē̜i̯ǝ (Beesel) | De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11 |
17921 | knellen | knijpen: knīēpə (Beesel), nijpen: niepe (Beesel) | knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18174 | knellen, gezegd van schoenen | knellen: knellen (Beesel), knijpen: kniepen (Beesel) | drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] III-1-3 |
21058 | kneuzen | blutsen: blutse (Beesel), WBD / WLD blətsə (Beesel) | blutsen [SGV (1914)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)] III-2-3 |