e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kneveltouw kroptouw: krǫptǫw (Beesel) Het gesplitste touw onderaan de luireep of de strop of lus waaraan men de zak bevestigt. De watermolen in Q 99* had aan het uiteinde van de luiketting een kwast die bestond uit roffelen (røfǝlǝ) en franjelen (frānjǝlǝ). [N O, 25f; Jan 233 add.; A 42A, 44 add.] II-3
knie knie: knie (Beesel), knê. (Beesel) knie [RND], [SGV (1914)] III-1-1
knielen knielen: knielle (Beesel) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kniezen kniezen: kneeze (Beesel) kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen knijpen: knīēpə (Beesel, ... ), nijpen: niepe (Beesel, ... ) knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikker kuls: köls (Beesel), køͅls (Beesel) Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)] III-3-2
knikkerkuiltje kuiltje: kuulke (Beesel) Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkertermen alles: alles (Beesel), dat geldt niet: det gultj neet (Beesel), lochtes: lochtes (Beesel), lochtes foetelen: lochtes foetele (Beesel), plattens: plattes (Beesel), rollens: rolles (Beesel), tikken: tikke (Beesel), tikkens: tikkes (Beesel), uitleggens: oetlik-es (Beesel) benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] III-3-2
knipogen een oogje knippen: `n uigske knippe (Beesel) knipogen [SGV (1914)] III-1-1
knipvlies ornitose: ornitoozə (Beesel) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: knipvlies (derde ooglid dat zichtbaar wordt)? [N 93 (1983)] III-3-2