e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meerstemmige mis meerstemmige mis: mierstummige mis (Beesel) Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)] III-3-3
meester meester: meester (Beesel), meister (Beesel), mɛ.istər (Beesel), ondermeester: onderwijzer  ondermeester (Beesel) (school)meester [RND] || meester [SGV (1914)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)] III-3-1
meetje steken perkje steken: perkske sjteeke (Beesel) Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)] III-3-2
meevaller meevallertje: mitvellərkə (Beesel) een voordeel dat bij toeval verkregen wordt [trek, roef, roefel, brentje, hasard, bijval] [N 89 (1982)] III-3-1
mei mei: de meij (Beesel) De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)] III-3-2
meiboom mei: mēj (Beesel) Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.] II-9
meid, dienstmeid maagd: māx (Beesel), māxt (Beesel) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn doornheg: dööre hèk (Beesel) haagdoorn [SGV (1914)] III-4-3
meikever meikever: meikèver (Beesel), meikêver (Beesel), mɛikever (Beesel), WBD/WLD  meikéévər (Beesel), WLD  meikever (Beesel) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] III-4-2
meisje meidje: mêdje (Beesel) meisje [SGV (1914)] III-2-2