25149 |
onbewolkt |
klaar:
klaor (L300p Beesel),
kloar (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
klare lucht:
klaor lôch (L300p Beesel)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
verbruien:
verbreujen (L300p Beesel)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
bocht:
boch (L300p Beesel)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24637 |
ondereinde van de stam |
voet:
WBD / WLD
vōōt (L300p Beesel)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ongergood (L300p Beesel)
|
Onderkleding. Wat is in uw dialect het gewone woord voor onderkleding? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
ongerhanjs (L300p Beesel)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hêmd (L300p Beesel),
mansluihemd:
mansluuhemd (L300p Beesel)
|
hemd [SGV (1914)] || Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
pulf:
pøͅlf (L300p Beesel)
|
peluw [SGV (1914)]
III-2-1
|
26127 |
onderring |
vloerring:
vloerring (L300p Beesel)
|
De houten ring op de molenromp waar de kruirollen op lopen. De onderring is soms geheel of gedeeltelijk bekleed met staalplaat om te voorkomen dat de rollen het hout van de onderring indeuken. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53c; A 42A, 106]
II-3
|
21282 |
onderwijzer |
meester:
aanspreektitel voor hoofd en onderwijzer
meester (L300p Beesel)
|
onderwijzer; Hoe wordt hij tegenwoordig genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|