e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijtuig wagen: wāgǝ (Beesel) Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr] I-13
ringen, randen verwijderen van peulvruchten pijzen: pêze (Beesel) [SGV (1914)] I-7
ringhout ring: rēŋk (Beesel) Het ronde hout waarop de steenkuip staat. Zie ook afb. 81. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 19b; Sche 49; Vds 145; Jan 152; Coe 133; Grof 154; A 42A, 36 add.; N D, 33 add.] II-3
ringvinger ringvinger: rinkvinger (Beesel) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, iedekje, pillepoort). [N 84 (1981)] III-1-1
rinkelen met de altaarbel schellen: sjellen (Beesel) Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)] III-3-3
rins rins: rins (Beesel), zuur: zōēr (Beesel), zuurlig: zuurlich (Beesel) lichtelijk zuur smakend (rins, zurig) [N 91 (1982)] III-2-3
riool riool: ri-oil (Beesel) riool [SGV (1914)] III-3-1
rit rit: rit (Beesel) rit [SGV (1914)] III-3-1
ritselen ritselen: ritsele (Beesel), ritselen (Beesel), ritsələ (Beesel) een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)] III-4-4
ritssluiting ritssluiting: ritssjloeting (Beesel) Ritssluiting [DC 64 (1989)] III-1-3