24818 |
slaapbol |
klaproos:
klaproos (L300p Beesel)
|
Papaver somniferum L. [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
33390 |
slaapplaats van de knecht bij het vee |
kamertje:
kē̜ ̞mǝrkǝ (L300p Beesel)
|
De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.]
I-6
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝ (L300p Beesel)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
klamats:
klamats (L300p Beesel),
klats:
klats (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
slag:
slaag (L300p Beesel),
slêg (L300p Beesel),
veeg:
véég (L300p Beesel)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
26186 |
slaglijnen |
slaglijnen:
slaglijnen (L300p Beesel)
|
De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71]
II-3
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
slak [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slekkenhŭŭske (L300p Beesel)
|
slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
WBD/WLD
sjlang (L300p Beesel),
WLD
slang (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24749 |
slangewortel |
aronskelk:
WLD
aronskelk (L300p Beesel)
|
Slangewortel (calla palustris een 15 tot 30 cm hoge plant. De bladeren zijn hartvormig; de bloemen groeien in een kolf, de plant is tweeslachtig, omgeven door een schutblad; de rode bessen van de plant zijn giftig. Bloeitijd in mei en juni (kalle, arons [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17553 |
slank |
smal:
sjmààl (L300p Beesel)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 84 (1981)]
III-1-1
|