24474 |
braamstruik |
bramelenstruik:
broamelesjtroek (L300p Beesel),
brōmmelestroek (L300p Beesel),
WBD / WLD
braomele-sjtroek (L300p Beesel)
|
braam (struik) [Roukens 03 (1937)] || braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broaje (L300p Beesel)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
keuken:
i.e. boeren
köke (L300p Beesel),
kotsen:
kotse (L300p Beesel)
|
kotsen [SGV (1914)] || Overgeven - Kent men het woord kokken, koken i.b.v. overgeven, neiging hebben tot overgeven? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branje (L300p Beesel),
brantj (L300p Beesel)
|
branden [SGV (1914)] || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
brander:
brenjer (L300p Beesel)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brandjhout (L300p Beesel),
brantjhoͅu̯t (L300p Beesel)
|
[SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)]
I-7, III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
netel:
nētǝl (L300p Beesel)
|
Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5
|
24306 |
brasem |
brasem:
WBD/WLD
briësəm (L300p Beesel),
WLD
briesem (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18786 |
breien |
strikken:
sjtrikke (L300p Beesel)
|
breien [SGV (1914)]
III-1-3
|
24475 |
brem |
brem:
brum (L300p Beesel),
-
brum (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
struik pinksterbloemen:
-
sjtroek Pinksterblome (L300p Beesel)
|
brem [DC 47 (1972)], [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|