e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

Gevonden: 3426
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braamstruik bramelenstruik: broamelesjtroek (Beesel), brōmmelestroek (Beesel), WBD / WLD  braomele-sjtroek (Beesel) braam (struik) [Roukens 03 (1937)] || braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braden braden: broaje (Beesel) braden [SGV (1914)] III-2-3
braken keuken: i.e. boeren  köke (Beesel), kotsen: kotse (Beesel) kotsen [SGV (1914)] || Overgeven - Kent men het woord kokken, koken i.b.v. overgeven, neiging hebben tot overgeven? Zo ja, uitspraak. [DC 32 (1960)] III-1-2
branden branden: branje (Beesel), brantj (Beesel) branden [SGV (1914)] || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
brander van een lamp brander: brenjer (Beesel) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandhout brandhout: brandjhout (Beesel), brantjhoͅu̯t (Beesel) [SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] I-7, III-2-1
brandnetel netel: nētǝl (Beesel) Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5
brasem brasem: WBD/WLD  briësəm (Beesel), WLD  briesem (Beesel) Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)] III-4-2
breien strikken: sjtrikke (Beesel) breien [SGV (1914)] III-1-3
brem brem: brum (Beesel), -  brum (Beesel, ... ), struik pinksterbloemen: -  sjtroek Pinksterblome (Beesel) brem [DC 47 (1972)], [Roukens 03 (1937)] III-4-3