23577 |
gregoriaans |
gregoriaans:
gregoriaans (L300p Beesel)
|
Gregoriaans, gregoriaanse gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24979 |
grenzen |
grenzen:
grenzen (L300p Beesel),
grenzə (L300p Beesel)
|
tegen elkaar liggen, gezegd van stukken land of staten [grenzen, renen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18081 |
griep |
influenza:
dit is het meest gebruikte woord vroeger.
influenza (L300p Beesel)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
24451 |
grijpen door roofdieren |
grijpen:
WLD
griepe (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u het vastgrijpen van ratten, muizen, etc. door roofdieren (klampen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18888 |
gril |
nuk:
nuk (L300p Beesel)
|
een plotseling opkomende onberedeneerde gedachte of wens [gril, loet, nuk, kuur, streek, kneep, stuip, bijze] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33685 |
grind |
kiezel:
kēzǝl (L300p Beesel)
|
Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
24732 |
groei, wasdom |
groei:
WBD / WLD
greuj (L300p Beesel),
gruij (L300p Beesel)
|
Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17541 |
groeien |
groeien:
gruiə (L300p Beesel),
grø̄i̯ǝ (L300p Beesel),
wassen:
wássə (L300p Beesel)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)]
I-4, III-1-1
|
24715 |
groeien, wassen |
groeien:
WBD / WLD
greujə (L300p Beesel),
wassen:
WBD / WLD
wassə (L300p Beesel)
|
Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24594 |
groene berkentak |
mei:
WBD / WLD
mei (L300p Beesel)
|
Een groene berketak (berkemei). [N 82 (1981)]
III-4-3
|