e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L297p plaats=Belfeld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitschelden schelden: schelde (Belfeld) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitsliepen sliepuit doen: slie‧p oe‧t daon (Belfeld), voor de gek houden: um vur de gek haaje (Belfeld) uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)] || uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)] III-3-2
uitvoerder opper: ǫpǝr (Belfeld) Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.] II-9
uitwerpselen drijt: driet (Belfeld), kak: kak (Belfeld), poep: poep (Belfeld), stront: sjtront (Belfeld) uitwerpselen [N 10c (1961)] III-1-1
uitzetplanken planken: plɛŋk (Belfeld) De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c] II-9
unster pondel: mit ⁄ne pungel wäge (Belfeld), pungel (Belfeld) unster (balans) [SGV (1914)] || unster [met een ~wegen] [SGV (1914)] III-3-1
urine pis: pis (Belfeld), water: water (Belfeld), zeik: zeik (Belfeld) urine [N 10c (1961)] III-1-1
urineren pissen: pisse (Belfeld), wateren: watere (Belfeld), zeiken: zeike (Belfeld) urineren [N 10c (1961)] III-1-1
vaars maal: mǭl (Belfeld) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelsplag: šotəlsplak (Belfeld) vaatdoek [SGV (1914)] III-2-1