17581 |
haarwrong |
knotje:
knotje (L297p Belfeld)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20782 |
haas |
haas:
haas (L297p Belfeld),
haas (mv.):
hoas (L297p Belfeld),
zandhaas:
zankhaas (L297p Belfeld)
|
haas [SGV (1914)] || hazen [SGV (1914)] || zandhaas [SGV (1914)]
III-4-2
|
18994 |
haastig |
haastig:
höstig (L297p Belfeld)
|
haastig [SGV (1914)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
muurektis:
moerèktes (L297p Belfeld)
|
(muur)hagedis [SGV (1914)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele (L297p Belfeld)
|
hagelen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hagelstein (L297p Belfeld)
|
hagelsteen [SGV (1914)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (L297p Belfeld)
|
hagel [SGV (1914)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
hagen:
hāgǝ (L297p Belfeld)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L297p Belfeld)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
d⁄n hak (L297p Belfeld)
|
hak van de schoen [N 07 (1961)]
III-1-3
|