34440 |
herdershond |
schepershond:
šīpǝrshoŋk (L297p Belfeld)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34145 |
herkauwen |
neringen:
nēreŋǝn (L297p Belfeld)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|
17779 |
hersenen |
harre:
herre (L297p Belfeld)
|
hersenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19768 |
het vuur aansteken |
aansteken:
aanstèke (L297p Belfeld)
|
aanstoken [SGV (1914)]
III-2-1
|
19415 |
het vuur doven |
uit laten gaan:
de kachel ōēt loate gaon (L297p Belfeld)
|
doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heiten bliksem (L297p Belfeld)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heite (L297p Belfeld)
|
heeten [SGV (1914)]
III-2-2
|
29850 |
heulschop |
heulschup:
hø̄̄lšø̜p (L297p Belfeld)
|
Schop met lange steel om de wand van de kleiput uit te hollen. [monogr.]
II-8
|
17645 |
heup |
heup:
höp (L297p Belfeld)
|
heup [SGV (1914)]
III-1-1
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
huugte (L297p Belfeld)
|
hoogte [SGV (1914)]
III-4-4
|