22358 |
hoepel |
ring:
rink (L297p Belfeld)
|
hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
ringen:
ringe (L297p Belfeld)
|
hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
18017 |
hoest |
hoest:
hoost (L297p Belfeld)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hooste (L297p Belfeld)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
29817 |
holle steen |
holle bouw:
hǫlǝ bǫw (L297p Belfeld)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
24324 |
hommel |
hommel:
hommel (L297p Belfeld)
|
hommel [SGV (1914)]
III-4-2
|
19784 |
hond |
hond:
honk (L297p Belfeld)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
honger hebben:
hònger hubbe (L297p Belfeld)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hòngerig (L297p Belfeld)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
honeŋ (L297p Belfeld)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|