e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L297p plaats=Belfeld

Overzicht

Gevonden: 1933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoepel ring: rink (Belfeld) hoepel [SGV (1914)] III-3-2
hoepelen ringen: ringe (Belfeld) hoepelen [SGV (1914)] III-3-2
hoest hoest: hoost (Belfeld) hoest [SGV (1914)] III-1-2
hoesten hoesten: hooste (Belfeld) hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
holle steen holle bouw: hǫlǝ bǫw (Belfeld) Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c] II-8
hommel hommel: hommel (Belfeld) hommel [SGV (1914)] III-4-2
hond hond: honk (Belfeld) hond [SGV (1914)] III-2-1
honger hebben honger hebben: hònger hubbe (Belfeld) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] III-2-3
hongerig hongerig: hòngerig (Belfeld) hongerig [greeg] [N 10 (1961)] III-2-3
honing honing: honeŋ (Belfeld) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6