24128 |
boomleeuwerik |
boomleeuwerik:
boumlîêwerik (L297p Belfeld)
|
boomleeuwerik
III-4-1
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bunǝ (L297p Belfeld),
boon:
bun (L297p Belfeld)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18698 |
boordenknoopje |
kragenknoopje:
kraageknôpke (L297p Belfeld)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29617 |
boorgereedschap |
boorbuis:
bǭrbȳs (L297p Belfeld)
|
Lange, holle buis die in de grond werd gedreven om te onderzoeken of er klei in de grond aanwezig was. Het woordtype boorbuis (L 297) is afkomstig uit de terminologie van de gresbuizenindustrie. [N 98, 34; monogr.]
II-8
|
18863 |
boos |
kwaad:
kwoad (L297p Belfeld)
|
01; kwaad [SGV (1914)]
III-1-4
|
19600 |
bord |
telder:
telder (L297p Belfeld)
|
bord [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
29616 |
boren naar klei |
boren:
bǭrǝ (L297p Belfeld)
|
Door middel van boringen onderzoek doen naar de eventuele aanwezigheid van klei. Daartoe werd een lange, holle buis in de grond gedreven. In L 270 werd de boorbuis opgehangen aan een katrol. Deze werd door de arbeiders een rolkop (rǫlkǫp) genoemd. Het boren naar klei kwam zelden voor omdat de klei doorgaans niet diep zat. De opgave uit L 297 betreft de gresbuizenindustrie. [N 98, 33; monogr.]
II-8
|
21302 |
borg |
borg:
börg (L297p Belfeld)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
19497 |
borstel |
borstel:
borsel (L297p Belfeld)
|
borstel [SGV (1914)]
III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
stoppels:
stoppele (L297p Belfeld)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|