18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zoer (L297p Belfeld),
t zoer kump miek op (L297p Belfeld)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L297p Belfeld)
|
zuster [haar] [SGV (1914)]
III-2-2
|
18033 |
zuur oprispen |
opkomen, het zuur komt mij op:
t zoer kump miek op (L297p Belfeld)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25555 |
zuurdeeg maken |
zuurdeeg derindoen:
zurdēx dren dōn (L297p Belfeld)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermoos (L297p Belfeld),
zoe’rmoos (L297p Belfeld)
|
zuurkool [SGV (1914)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
lawaai maken:
lawei make (L297p Belfeld)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
21407 |
zwaard |
sabel:
zabel (L297p Belfeld)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20355 |
zwager |
zwager:
zjwoager (L297p Belfeld)
|
schoonbroeder [SGV (1914)]
III-2-2
|
18537 |
zwart pak |
gekleed pak:
gekleid pak (L297p Belfeld)
|
pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krei (L297p Belfeld),
raaf:
raaf (L297p Belfeld)
|
kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|