17921 |
knellen |
nijpen:
neepe (P053p Berbroek),
pitsen:
pitse (P053p Berbroek)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
nijpen:
neepe (P053p Berbroek),
pitsen:
pitse (P053p Berbroek)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
17677 |
knie |
knie:
knijj (P053p Berbroek)
|
knie [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
18874 |
kniezen |
kuimen:
hee es alteet ant kijmen (P053p Berbroek),
tempeesten:
Voor iemand die dikwijls kwaad opvliegt.
hee es alteet ant tempieste (P053p Berbroek),
zuren:
hee es alteet ant žorre (P053p Berbroek)
|
Hij is altijd aan t kniezen (ontevreden, morren). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
nijpen:
neepe (P053p Berbroek),
pitsen:
pitse (P053p Berbroek)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
grol:
grol (P053p Berbroek),
klits:
klits (P053p Berbroek),
klitser:
, afgeleid uit het Engelse game
klitsers (P053p Berbroek)
|
Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)]
III-3-2
|
17784 |
knipogen |
een oogje pinken:
iew oegske pinken (P053p Berbroek),
een oogje plimpen:
Een uitdr. die veel gezegd wordt als men iemand een oogje ziet pinken is deze:
iew oegske plimpen (P053p Berbroek)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
33246 |
knollen uittrekken |
plukken:
plekǝ (P053p Berbroek)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|
33236 |
knolraap, raap |
rapen:
rōpǝ (P053p Berbroek)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grin (P053p Berbroek),
grun (P053p Berbroek)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|