18878 |
luid schreien |
grijnzen:
ook materiaal znd 28, 53
grinsen (P053p Berbroek),
janken:
ook materiaal znd 28, 53
janke (P053p Berbroek)
|
luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok lee (P053p Berbroek)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
grote klok luidt
het let (P053p Berbroek)
|
Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)]
III-3-3
|
19029 |
luilak |
luie aap:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
leeënaap (P053p Berbroek),
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
leerik (P053p Berbroek)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goed leestere (P053p Berbroek)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
lønǝ (P053p Berbroek)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
20486 |
lusten |
mogen:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
meug (P053p Berbroek)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
33057 |
maaidorser |
pikdorser:
pek˱dǫsǝr (P053p Berbroek)
|
Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
31868 |
maaien |
maaien:
mɛ̄ǝ (P053p Berbroek)
|
Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.]
I-3
|
33027 |
maaien met de zicht |
zichten:
zextǝ(n) (P053p Berbroek)
|
Algemene benamingen voor de handeling van het maaien van het graan met de zicht. Vergelijk ook het lemma ''graan maaien met de zeis'' (4.4.1). De opgaven voor vraag N 15, 16f "slaan met de zicht" zijn grotendeels identiek met die voor de vragen "maaien", of "inkappen". Alleen werkelijke slaan-opgaven zijn ondergebracht in een apart lemma: ''slaan met de zicht'' (4.2.2). Wanneer het woordtype maaien is opgegeven in het zicht-gebied van kaart 19, dan moet dat geïnterpreteerd worden als "maaien in het algemeen"; de specifieke betekenis van maaien is immers "maaien met de zeis"; zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) in aflevering I.3, waar alle maaien-opgaven zijn gedocumenteerd. Zie voor de toelichting bij kaart 19 de algemene inleiding bij deze paragraaf. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [maaien] zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3.' [N 15, 16a; JG 1a, 1b; A 3, 38 en 40d; A 4, 28; A 23, 16; L 4, 38; L 20, 28; L 39, 41; L 48, 34.1; Lu 1, 16; Lu 2, 34.2; R 3, 65; div.; monogr.; add. uit N 15, 16f; L 40, 8]
I-4
|