25053 |
beetje, een weinig |
kwakkel:
kwakəl (Q163p Berg)
|
onbepaalde kleine hoeveelheid (kwakkel) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
32717 |
beginvoren in het midden |
rug:
rø̜x (Q163p Berg)
|
Bedoeld worden de eerste (2, 4 of 6) voren die men midden op de akker of op een pand tegen elkaar aan slaat, als deze bijeengeploegd moet worden. Men kan deze voren, vooral als het laaggelegen of natte grond betreft, bewust wat hoger opploegen, om een rond akker- of pandoppervlak te krijgen. [N 11, 60; N 11A, 119c; JG 1a + 1b]
I-1
|
31305 |
beitel |
beitel:
bjętǝl (Q163p Berg)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
24916 |
bergx |
berg:
bɛrəx (Q163p Berg),
bergen (mv.):
mv.!
bèèrəch (Q163p Berg)
|
berg [ZND A1 (1940sq)] || berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
26051 |
berrie |
be(e)r:
bęr (Q163p Berg),
(mv)
bęrǝ (Q163p Berg)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
21532 |
besteken |
geven:
iets geven
gēͅvə (Q163p Berg),
schenken:
vloeistof
šeŋkə (Q163p Berg)
|
schenken [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
34498 |
bevruchten |
vogelen:
foxǝlǝ (Q163p Berg)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (Q163p Berg),
bezem:
bɛsəm (Q163p Berg, ...
Q163p Berg)
|
bezem [RND], [ZND A1 (1940sq)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
stīl (Q163p Berg)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
21270 |
bieden |
bieden:
bijə (Q163p Berg),
bījə (Q163p Berg)
|
bieden [RND], [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|