20585 |
bakken |
bakken:
bakə (Q163p Berg),
bàkkə (Q163p Berg)
|
bakken [RND], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
25546 |
baktrog |
mou(de):
mǫw (Q163p Berg)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
20695 |
balkenbrij |
panharst:
pánás (Q163p Berg)
|
balkenbrij [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvuts (Q163p Berg)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (Q163p Berg, ...
Q163p Berg)
|
bed [RND], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedrīgə (Q163p Berg)
|
bedriegen [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
sprei:
sprē̝ͅi̯ (Q163p Berg)
|
bedsprei [RND]
III-2-1
|
22837 |
beeld |
beeld:
ə beilt (Q163p Berg)
|
Een beeld. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
hooibeemd:
hoi̯bɛm (Q163p Berg)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklā (Q163p Berg),
doorstaan:
dø̄rstø.n (Q163p Berg)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|