30596 |
verf |
verf:
vɛrǝf (Q163p Berg)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
18080 |
verkoudheid |
ik heb een verkoudheid opgelopen of ik heb een kou te pakken. worden er ook uitdrukkingen gebruikt waarin verkouden of verkoudheid ontbreekt, als b.v. ik heb he:
ich heb `ne kaa gepak (Q163p Berg),
ich heb enen kaa (Q163p Berg),
ich heb ne kaa opgeduen (Q163p Berg),
kou:
ich heb `n zwore kaa (Q163p Berg),
zware kou:
ich heb `n zwore kaa (Q163p Berg)
|
Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid? [Lk 05 (1955)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben verkouden [Lk 05 (1955)]
III-1-2
|
32918 |
verspreid gras |
het gras (ligt) op de sprei:
hęt ˲grās˱ (lik) ǫp˱ dǝ spręi̯ (L429a Berg)
|
Het resultaat van de handeling uit het voorgaande lemma: het gemaaide gras dat gelijkmatig op het veld ligt te drogen. [N 14, 98]
I-3
|
33454 |
vertikale paal in een poort |
stijp:
stip (L429a Berg)
|
Een rechtstaande, uitneembare paal in het midden van een poort, waartegen de beide poortvleugels gesloten kunnen worden. Deze paal is aan de bovenzijde meestal verankerd achter een gebogen stuk ijzer, aan de onderzijde in een gat. De paal wordt weggenomen als de poort helemaal geopend moet worden. De paal is onbekend in een groot aantal plaatsen. Door functionele overeenkomst kunnen de benamingen ook wel gebruikt worden voor andere soorten sluitbalken (zie deze lemmata). Zie ook afbeelding 18.g bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42e; N 5, 104; A 49, 4; add. uit N 5A, 93c]
I-6
|
33756 |
veulen |
veulen:
vyø.lǝ (Q163p Berg),
vø̄.lǝ (Q163p Berg)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
houden:
gəha.tə (Q163p Berg)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
venə (Q163p Berg)
|
vinden [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
nə veŋər (Q163p Berg),
viŋər (Q163p Berg)
|
een vinger [znd A1 (1940sq)] || vinger [RND]
III-1-1
|
17751 |
vlechten |
vlechten:
vləxtə (Q163p Berg)
|
vlechten [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
33117 |
vlegelband |
riem:
rēm (L429a Berg),
staartel:
statǝl (Q163p Berg)
|
Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|