34179 |
nageboorte van de koe |
bocht:
bǫxt (L192p Bergen)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
33881 |
nageboorte van het paard |
(het) vuil:
vȳl (L192p Bergen),
bed:
bęt (L192p Bergen)
|
Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55]
I-9
|
32963 |
nascharder |
herker:
herker (L192p Bergen)
|
Degene die het achtergebleven hooi bijeenharkt. [A 34, 4; add. uit N.14, 122]
I-3
|
25124 |
natte sneeuw |
witte knoei:
witte knoej (L192p Bergen)
|
sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bē̜k (L192p Bergen)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
secuur:
səkūūr (L192p Bergen)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
20361 |
neef |
neef:
neen
neêf (L192p Bergen)
|
neef; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van neven (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achterneven?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34104 |
netmaag |
pens:
pē̜ns (L192p Bergen)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
20482 |
nicht |
nicht:
neen
nicht (L192p Bergen)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20401 |
noemen |
noemen:
nüüme (L192p Bergen)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|