25043 |
schaduw, lommer |
uit de zon:
ŏĕttə zon (L265c Beringe)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
schoften:
šoftə (L265c Beringe),
schofttijd:
šoftit (L265c Beringe)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
26514 |
scheiplank |
schuifje:
šyfkǝ (L265c Beringe)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
18298 |
scheren |
opspannen:
opšpanǝ (L265c Beringe),
scheren:
sjère (L265c Beringe)
|
Draden uitspannen tussen het toestel waarmee gedraaid werd en de haak van het toestel daartegenover. [N 48, 52a] || scheren [DC 38 (1964)]
II-7, III-1-3
|
29322 |
scheven |
scheven:
šē̜vǝ (L265c Beringe)
|
De houtachtige delen in vlas en hennep die bij het braken loskomen. [N 48, 18a]
II-7
|
21244 |
schip |
schip:
šēp (L265c Beringe)
|
schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šipər (L265c Beringe)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
26502 |
schoen |
schuifje:
šyfkǝ (L265c Beringe)
|
Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19]
II-3
|
21277 |
school |
school:
šuəl (L265c Beringe)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣu.əlkiŋər (L265c Beringe),
schoolwichten:
ṣu.əlwi:xtər (L265c Beringe)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|