33996 |
snoer |
voorslag:
vøršlāx (L265c Beringe)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
18196 |
sok |
sok:
ich laup altied op mien zök as ich thoes bin. Mien vrouw breijt ter iddere kiër nej veut aan (L265c Beringe)
|
Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
səldo.ət (L265c Beringe)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
Seldaote nu.
ṣəldo:tə, səldo:tə (L265c Beringe)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
ṣpɛ.ijə (L265c Beringe)
|
(speeksel uit)spuwen [RND]
III-1-1
|
34114 |
speen van de koe |
deem:
dēm (L265c Beringe)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
18390 |
speld |
spang:
špaŋ (L265c Beringe),
speld:
špɛlt (L265c Beringe)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
sjpeule (L265c Beringe),
speule (L265c Beringe)
|
Als je klaar bent mag je gaan spelen. [DC 35 (1963)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
havik:
hāvek (L265c Beringe),
roofvogel:
rōfvōgəl (L265c Beringe),
stootkop:
štuətkop (L265c Beringe)
|
sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24379 |
spin |
spin:
špen (L265c Beringe)
|
spin [RND]
III-4-2
|