e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laagveen turf: turf (Beringen) veen, veengrond (moer) [N 27 (1965)] III-4-4
laars (alg.) bot: boͅt (Beringen, ... ), bòt (Beringen), -> e paar botten.  bot (Beringen), stevel: stiebel (Beringen), stībəl (Beringen) laars [ZND B1 (1940sq)] || laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)] III-1-3
laars met sluitriempje bot: boͅt (Beringen), bòt (Beringen), rijstevel: rēͅəstībəls (Beringen), rééstiebel (Beringen) laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)] III-1-3
laars tot of boven de knie kapbot: kapboͅtə (Beringen), kapbòtte (Beringen), lange stevel: lang stiebel (Beringen), laŋ stībəl (Beringen) laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3
laarzenschacht been: bieən (Beringen), bī-jə (Beringen), stevelschacht: stiebelschacht (Beringen), stībəlsXaXt (Beringen) schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)] III-1-3
laatste voer voer: vǫi̯ǝr (Beringen) De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59] I-4
ladder ladder: ladder (Beringen), leer: līr (Beringen), slachtleer: slaxtlīr (Beringen) Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.] II-1
ladderboom leerboom: līǝrbuǝm (Beringen), (mv)  līrbuǝmǝ (Beringen) Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b] I-13
lade schuif van de tafel: schuif van de tafel (Beringen), tafelschuif: tōͅfəlsxēͅf (Beringen) een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)] || lade van een tafel [ZND 37 (1941)] III-2-1
laden laden: lāi̯ǝ (Beringen) De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10