e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardetuig getuig: gǝtø̜̄u̯x (Beringen), paardsgetuig: pi̯ɛ̄rs˲gǝtø̜̄x (Beringen), tuig: tø̜̄x (Beringen) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10
paardsknecht, eerste knecht voerman: vurman (Beringen) Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.] I-6
pacht, vruchtgebruik pacht: paxt (Beringen), tocht: tǫxt (Beringen) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pachtboer pachter: paxtǝr (Beringen) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachtersvrouw pachterse: paxtōrs (Beringen) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad pad: pad (Beringen) pad [Willems (1885)] III-4-2
pad, paadje pad, paadje: peͅtəkə (Beringen) een wegeltje tussen twee huizen of hagen [ZND B2 (1940sq)] III-3-1
paddestoel (alg.) champignon: eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  šampinjoͅ (Beringen), paddestoel: padəstu.l (Beringen), eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  paddestul (Beringen) paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)] III-4-3
pak, kostuum kostuum: kostøm (Beringen), koͅstøm (Beringen), tenue (fr.): təny (Beringen) kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] III-1-3
paling, aal paling: pōāling (Beringen) paling [Willems (1885)] III-4-2