e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
toot staart: stɛrt (Beringen), stɛt (Beringen), (mv)  stɛrtǝn (Beringen) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
torenvalk valk: vālk (Beringen) valk [Willems (1885)] III-4-1
tortelduif tortelduif: torteldoef (Beringen, ... ) tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)] III-3-2, III-4-1
tralie tralie: trālis (Beringen) een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)] III-2-1
tranende ogen leepogen: lie:puch (Beringen) leepoog [ZND 01 (1922)] III-1-1
trapleuning leun: lø̄n (Beringen), leuning: lø̄neŋ (Beringen) Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.] II-9
trechter trechter: treͅxtər (Beringen) trechter [ZND 08 (1925)] III-2-1
trechter op de gierton kuipje: kø̜̄pkǝ (Beringen), tonnetje: tø̜nǝkǝ (Beringen) In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
trede trede: trē (Beringen) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
treiten trekblokken: tręk˱blǫkǝ (Beringen) Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5] I-10