34588 |
toot |
staart:
stɛrt (K358p Beringen),
stɛt (K358p Beringen),
(mv)
stɛrtǝn (K358p Beringen)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
24256 |
torenvalk |
valk:
vālk (K358p Beringen)
|
valk [Willems (1885)]
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
tortelduif:
torteldoef (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
19852 |
tralie |
tralie:
trālis (K358p Beringen)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
17731 |
tranende ogen |
leepogen:
lie:puch (K358p Beringen)
|
leepoog [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lø̄n (K358p Beringen),
leuning:
lø̄neŋ (K358p Beringen)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (K358p Beringen)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
kuipje:
kø̜̄pkǝ (K358p Beringen),
tonnetje:
tø̜nǝkǝ (K358p Beringen)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19463 |
trede |
trede:
trē (K358p Beringen)
|
De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.]
I-13
|
33954 |
treiten |
trekblokken:
tręk˱blǫkǝ (K358p Beringen)
|
Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5]
I-10
|