17822 |
vallen |
vallen:
valle (K358p Beringen),
[~an]
vallen (K358p Beringen)
|
vallen [ZND m]
III-1-2
|
22331 |
vals spelen |
brodden:
bròdə (K358p Beringen)
|
Bedriegen bij het spel (vals spelen). [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
34497 |
van de leg afraken |
ophouden:
ophōn (K358p Beringen)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
20474 |
van hoge afkomst |
van grote afkomst:
van grôetə afkomst (K358p Beringen)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33221 |
van uitlopers ontdoen |
(scheuten) afdoen:
af˱dūn (K358p Beringen)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|
34489 |
van veren wisselen |
ruiven:
rø̜̄u̯vǝ (K358p Beringen),
rø̜̄vǝ (K358p Beringen)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (K358p Beringen),
vaŋə (K358p Beringen)
|
vangen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
34088 |
vangplooi |
vang:
vaŋ (K358p Beringen),
vaŋk (K358p Beringen)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
18808 |
vanzelfsprekend |
juste (fr.):
da’s zjust (K358p Beringen)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
21254 |
varen |
varen:
varen (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
vāre (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
varen [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-3-1
|