e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dakwelving boven een schuurpoort verhoog: vǝrhȳx (Beringen) De welving van het strooien dak boven een schuurpoort die een poort van voldoende hoogte mogelijk maakt onder een overigens laag afhangend dak. Zie ook het lemma "verhoogd dakgedeelte boven een poort" (4.2.3). Zie ook afbeelding 22.c bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 32] I-6
dal, vallei dal: dal (Beringen), laagte: laagte (Beringen), liegte (Beringen), lixtə (Beringen) laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)] III-4-4
dam dam: dam (Beringen, ... ), dam(p) (Beringen) Hoe noemt men in uw dialect een dijkje dat men in een beek maakt om het water op de houden? [ZND 48 (1954)] III-3-1
damesblouse bloes: blus (Beringen), blūs (Beringen) damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)] III-1-3
dameshoed? vrouwluihoed: vrølihut (Beringen) dameshoed [N 25 (1964)] III-1-3
dameslaars vrouwluibot: vrölliebotte (Beringen), vrölliebòtte (Beringen), vrøͅliboͅtə (Beringen), vrəlībotə (Beringen), vrouwluistevel: vrölliestiebel (Beringen), vrəlīstībəls (Beringen) rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)] || vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)] III-1-3
damesmantel frak: frak (Beringen, ... ), mantel: mantəl (Beringen, ... ), mantəl - mantəls (Beringen), vrouwenjas: vroͅuəjas (Beringen, ... ) damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)] III-1-3
damesschoen met hoge of halfhoge hak halfhakschoen: halfhakschoen (Beringen), halfhaksXun (Beringen), schoen met hoge vessem: schoen mè hōēg vèsseme (Beringen), sXūn me hūg veͅsəmə (Beringen) damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)] III-1-3
dampen dompen: dompən (Beringen) dampen, wasemen [ZND 33 (1940)] III-2-1
dar dar: dar (Beringen), eer: ē.r (Beringen), mannetje: (mv)  mɛnǝkǝs (Beringen) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6