33466 |
dakwelving boven een schuurpoort |
verhoog:
vǝrhȳx (K358p Beringen)
|
De welving van het strooien dak boven een schuurpoort die een poort van voldoende hoogte mogelijk maakt onder een overigens laag afhangend dak. Zie ook het lemma "verhoogd dakgedeelte boven een poort" (4.2.3). Zie ook afbeelding 22.c bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 32]
I-6
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
dal (K358p Beringen),
laagte:
laagte (K358p Beringen),
liegte (K358p Beringen),
lixtə (K358p Beringen)
|
laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
21172 |
dam |
dam:
dam (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
dam(p) (K358p Beringen)
|
Hoe noemt men in uw dialect een dijkje dat men in een beek maakt om het water op de houden? [ZND 48 (1954)]
III-3-1
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
blus (K358p Beringen),
blūs (K358p Beringen)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
vrouwluihoed:
vrølihut (K358p Beringen)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18375 |
dameslaars |
vrouwluibot:
vrölliebotte (K358p Beringen),
vrölliebòtte (K358p Beringen),
vrøͅliboͅtə (K358p Beringen),
vrəlībotə (K358p Beringen),
vrouwluistevel:
vrölliestiebel (K358p Beringen),
vrəlīstībəls (K358p Beringen)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)] || vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
frak:
frak (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
mantel:
mantəl (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
mantəl - mantəls (K358p Beringen),
vrouwenjas:
vroͅuəjas (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18370 |
damesschoen met hoge of halfhoge hak |
halfhakschoen:
halfhakschoen (K358p Beringen),
halfhaksXun (K358p Beringen),
schoen met hoge vessem:
schoen mè hōēg vèsseme (K358p Beringen),
sXūn me hūg veͅsəmə (K358p Beringen)
|
damesschoenen met hoge of halfhoge hak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19633 |
dampen |
dompen:
dompən (K358p Beringen)
|
dampen, wasemen [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
28402 |
dar |
dar:
dar (K358p Beringen),
eer:
ē.r (K358p Beringen),
mannetje:
(mv)
mɛnǝkǝs (K358p Beringen)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|