25022 |
donker worden, duisteren |
donker worden:
twərdoͅnkər (K358p Beringen),
duisteren:
B.v. t was in den duistere, daarmee kost ich het niet goed zien.
duistere (K358p Beringen)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
donker:
donker (K358p Beringen),
donkər (K358p Beringen),
doonker (K358p Beringen)
|
(`t is hier) donker [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
34042 |
donkerbruine koe |
vale:
valǝ (K358p Beringen),
vale koe:
vāl [koe] (K358p Beringen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a]
I-11
|
20194 |
dood (adj.) |
dood:
znd 23, 022a;
doeid (K358p Beringen),
doeëd (K358p Beringen),
dood (K358p Beringen)
|
dood; hij is - [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
dôôt (K358p Beringen)
|
dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20192 |
dood (zelfst.nw.) |
dood:
1a-m; 23, 21
doeid (K358p Beringen),
dôet (K358p Beringen),
dôêt (K358p Beringen)
|
dood (subst.; na den dood) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20197 |
doodkist |
doodskist:
znd 33, 38;
doedskist (K358p Beringen),
dudskist (K358p Beringen),
dôedskist (K358p Beringen),
zerk:
znd 33, 38; cf. VD s.v. "zerk"3. (gew.) doodkist
zerk (K358p Beringen)
|
een doodkist [ZND 33 (1940)]
III-2-2
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
znd 33, 38;
doedskist (K358p Beringen),
dudskist (K358p Beringen),
dôedskist (K358p Beringen),
zerk:
znd 33, 38; cf. VD s.v. "zerk"3. (gew.) doodkist
zerk (K358p Beringen)
|
Doodkist. [ZND 33 (1940)]
III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodskleed:
doetskliejet
duwətsklijət (K358p Beringen),
doodsklîed
duətskliət (K358p Beringen),
lijkkleed:
lijkklied
lēͅkliət (K358p Beringen)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
17787 |
doof |
doof:
du:əf (K358p Beringen),
hij ĕs zoe doeif as ne pot (K358p Beringen),
hɛs zu duəf as nə pot (K358p Beringen)
|
doof [ZND 01 (1922)] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|