34312 |
fokzeug |
kweekzoog:
kwēksōx (K358p Beringen)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
fooi:
aalmoes
fooi (K358p Beringen)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
34119 |
forsgebouwde koe |
struise koe:
strø̜̄sǝ kǫi̯ (K358p Beringen),
zware koe:
zwǭr kǫi̯ (K358p Beringen)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
he zal fortuin maken (K358p Beringen),
ze bijeendoen:
he zal ze bijeen doen (K358p Beringen)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
framboos:
fromboies (K358p Beringen),
hennenbeer:
hinnebeer (K358p Beringen)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
18784 |
franje |
franje:
franjes (K358p Beringen),
franjəs (K358p Beringen),
franjel:
fra:nəl (K358p Beringen),
pluisje:
Vgl. WLD II.7, trossen: pluizen K 314, K 316, K 318; pluisjes K 358
plueskes (K358p Beringen)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] || franje [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
21555 |
frankrijk |
frankrijk:
We hemmen in Frankrek gezeten (K358p Beringen)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
32821 |
frees |
frees/fraise (fr.):
frē̜s (K358p Beringen)
|
Een modern akkerwerktuig waarvan de aan-gedreven as voorzien is van een reeks messen, haken of tanden die in de grond hakken en deze fijn maken. [N 11, 72 add.; N 11A, 169b; N J, 10; div.; monogr.]
I-2
|
31876 |
frezen |
frezen:
frēzǝ (K358p Beringen),
frē̜zǝ (K358p Beringen)
|
Het land met de frees bewerken. [N 27, 16 add.; div.]
I-2
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51
mai̯kə (K358p Beringen)
|
leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|