25361 |
pastoorsstuk |
pastoorshoed:
pastūǝrshut (K358p Beringen)
|
Het stuk vlees dat de pastoor krijgt. Dat is geen bepaald stuk, meestal is het het beste van de slacht. Het stuk krijgt vaak de normale slachtersbenaming. In dit lemma worden deze normale slachtersbenamingen voor de diverse stukken vlees weggelaten. Zij worden opgenomen in deel III van het woordenboek bij het onderdeel: ''Producten van de slacht''. [N 28, 103; monogr.]
II-1
|
20685 |
patates frites |
friet:
Syst. Frings
fret (K358p Beringen),
frieten:
Syst. Frings
freͅtə (K358p Beringen)
|
Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
pa.tər (K358p Beringen)
|
pater [RND]
III-3-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
patrāēs (K358p Beringen)
|
patrijs [Willems (1885)]
III-4-1
|
23284 |
patroonheilige, kerkpatroon |
patroon (<fr.):
model
de patroen (K358p Beringen),
moeilijk leesbaar.
de patron (K358p Beringen),
patron: m
patron (K358p Beringen)
|
Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)] || In het Nederlands heeft patroon drie betekenissen: een heilige, een model (bij naaisters) en een baas; welke heeft het in uw dialect en welk geslacht heeft het in elk van die betekenissen? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
33492 |
peer, soorten |
peer:
peer (K358p Beringen),
per (K358p Beringen),
pēr (K358p Beringen)
|
[ZND 21 (1936)] [ZND 31 (1939)]
I-7
|
20414 |
peetoom |
peter:
petər (K358p Beringen),
peteren:
petere (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
petərə (K358p Beringen),
pētərə (K358p Beringen)
|
hoe heet de man die een kind ter doop houdt [ZND 48 (1954)] || peter (bij het doopsel) [ZND B1 (1940sq)] || peter (doopvader) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
meter:
metər (K358p Beringen),
peet:
peet (K358p Beringen),
pet (K358p Beringen),
pēt (K358p Beringen),
wijsvrouw:
wijsvroo (K358p Beringen)
|
hoe heet de vrouw die een kind ter doop houdt [ZND 48 (1954)] || meter (bij het doopsel) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
30887 |
pek |
pek:
pɛk (K358p Beringen)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|
30885 |
pekdraad |
pekdraad:
pɛkdrǭt (K358p Beringen)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|