34269 |
vee fokken |
ophouden:
ǭphōǝn (K358p Beringen)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hōǝn (K358p Beringen)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
34270 |
veearts |
paardenmeester:
pi̯ē̜rǝmiǝstǝ (K358p Beringen),
veterinair:
vetǝrǝnē̜r (K358p Beringen)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zuipe (K358p Beringen)
|
zuipen (overmatig drinken) [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
18373 |
veel te grote schoen |
avanceerschoen (<fr.):
affeseerschoen (K358p Beringen),
afəsērsXun (K358p Beringen),
afəsērsXūn (K358p Beringen)
|
schoen, veel te grote ~ [affeseersjoon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18547 |
veel te wijde broek |
flodderbroek:
flodərbrōk (K358p Beringen),
floͅdərbrok (K358p Beringen)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
kuilenbroek:
kø̜ǝlǝbrok (K358p Beringen),
verzopen wei:
vǝrzōpǝn wē̜ (K358p Beringen)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
braakland:
braklánt (K358p Beringen),
turf:
tørf (K358p Beringen),
turfbroek:
tørfbrok (K358p Beringen),
wildernis:
wildǝrnǝs (K358p Beringen)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
24262 |
veer |
veer:
vêr (K358p Beringen)
|
veer, veder [Willems (1885)]
III-4-1
|
34267 |
veestapel |
gerei:
gǝrii̯ (K358p Beringen)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|