34236 |
droge koe |
muntige koe:
møntǝgǝ kǫj (K358p Beringen)
|
Koe die geen melk meer geeft maar toch niet drachtig is. [N 3A, 73]
I-11
|
33701 |
droge plekken in moeras |
hoogte:
hȳxtǝ (K358p Beringen),
zandbergje:
zantbęrxskǝ (K358p Beringen)
|
Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9]
I-8
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
(het gras) hooit:
hūi̯ǝt (K358p Beringen),
drogen:
drygǝ (K358p Beringen)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20635 |
dronken |
zat:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
zat (K358p Beringen)
|
dronken [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
t blijft over]:
treͅktóvər (K358p Beringen),
t blijft droog.
⁄t bleft drijx (K358p Beringen)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (K358p Beringen)
|
droog [RND]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stīt drȳx (K358p Beringen),
dryxstøn (K358p Beringen),
drȳxstøn (K358p Beringen)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25129 |
droogte |
droogte:
dru:gtə (K358p Beringen),
drugt (K358p Beringen),
drugte (K358p Beringen),
druugt (K358p Beringen)
|
droogte [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
20554 |
drop |
drop:
zie ook znd 1u,45a
droep (K358p Beringen),
klissap:
klesap (K358p Beringen)
|
drop [ZND 01 (1922)] || drop (kalissie) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
loerig:
lūrəx (K358p Beringen),
regenweer:
régər wēr (K358p Beringen)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|