e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Berverlo

Overzicht

Gevonden: 1454
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koppenlaag koplaag: koplǭx (Berverlo) Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.] II-9
koppenverdeellat profiellat: porfellat (Berverlo) Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder één steenkop plus één stootvoeg lang zijn. Zie ook afb. 28. [N 31, 8b; monogr.; div.] II-9
koppig steeg: stēx (Berverlo) [JG 1a; A 48A, 41a; N 8, 64h] I-9
kordeel, hotlijn kordeel: kǝrdiǝl (Berverlo) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenbloem korenbloem: kōrǝblum (Berverlo) Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
korenmijt zetten tassen: tāsǝ (Berverlo), zetten: zętǝ (Berverlo) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf korf: kø̜rǝf (Berverlo) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
kortmeel tarwekort: tɛrǝvǝkǫtj (Berverlo) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken afsnijden: afsnei̯ǝn (Berverlo), afsnē̜i̯ǝ (Berverlo), inkorten: inkorten (Berverlo) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kouter kouter: kā.tǝr (Berverlo), kādǝr (Berverlo) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1