19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niet aantrekken:
ge mojt oech da nie aantrekke (K318p Beverlo)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
botse (K318p Beverlo),
stoten:
zenne kop stoeëte (K318p Beverlo)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
straffe benen:
heͅ heͅt str"sə, strafə biənə (K318p Beverlo),
struise benen:
heͅ heͅt str"sə, strafə biənə (K318p Beverlo)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22494 |
(overige) kaartspelen |
opgooien:
Ich gùjde klêverenhoos ùp-e taffel.
ùpgùje (K318p Beverlo),
opsmijten:
(ùp)smê"te (K318p Beverlo)
|
Opgooien (bij het kaarten).
III-3-2
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bøkə (K318p Beverlo)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
dopdēkskə (K318p Beverlo),
dopkliəkə (K318p Beverlo),
dopmoͅtskə (K318p Beverlo),
duepkliət (K318p Beverlo),
duəpduk (K318p Beverlo),
duəpmøtskə (K318p Beverlo),
fali (K318p Beverlo),
foͅili (K318p Beverlo),
nōͅgəlbēͅnkə (K318p Beverlo),
nōͅgəlbeͅndəkə (K318p Beverlo),
nəzəkskə (K318p Beverlo),
pesduk (K318p Beverlo, ...
K318p Beverlo),
rāmøts (K318p Beverlo),
rāmøͅts (K318p Beverlo),
tøpnøzekskə (K318p Beverlo),
ziəvərlap (K318p Beverlo, ...
K318p Beverlo),
zjabərlap (K318p Beverlo)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
besteek:
Sub jarig: t Ès vendoog mène besteek: ik ben vandaag jarig.
besteek (K318p Beverlo),
We viere vendoog zène besteek: we vieren vandaag zijn verjaardag.
besteek (K318p Beverlo),
feestdag:
de fieestdag van iemand viere (K318p Beverlo),
ieene zuume fieestdag viere (K318p Beverlo),
Hè woord gevierd ùp zène fjèstdoog.
fie"stdoog (K318p Beverlo),
fjèstdoog (K318p Beverlo),
feestdag vieren:
de fieestdag van iemand viere (K318p Beverlo),
ieene zuume fieestdag viere (K318p Beverlo)
|
Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] || Jarig. || Naamdag, naamfeest. || Verjaardag.
III-3-2
|
18718 |
[culotte] |
culotte (fr.):
soms klo.
klot (K318p Beverlo)
|
culotte
III-1-3
|
18253 |
[falie] |
falie:
fallie (K318p Beverlo),
ZND35,010b: Bij sommige (heel) oude mijnwerkers.
follie (K318p Beverlo)
|
falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18748 |
[foulard] |
foulard (fr.):
felaar (K318p Beverlo),
fùlaar (K318p Beverlo),
vgl. FOULARD felaar.
fùlaar (K318p Beverlo)
|
foulard || halsdoek (voor man) || knoopdoek
III-1-3
|