e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K318p plaats=Beverlo

Overzicht

Gevonden: 2283
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fortuin maken fortuin maken: hè zal fortuin maoke (Beverlo), schatrijk worden: hēͅ wy(3)̄rt schatrijk (Beverlo), zich rijk maken: hè zal ⁄m rijk maoke (Beverlo) Fortuin. [ZND 35 (1941)] III-3-1
framboos hennenbeer: heͅnəbēr (Beverlo) framboos [ZND 34 (1940)] I-7
franje pluis: Vgl. WLD II.7, trossen: pluizen K 314, K 316, K 318; pluisjes K 358  plussen (Beverlo) bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] III-1-3
frankrijk frankrijk: wɛ heͅmmə in Frankreͅk gəzeətə (Beverlo), soms verkort tot w? emme  We hemme i Frankrijk gezète (Beverlo) Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)] III-3-1
fruit bewaren rijp laten worden: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 de invuller geeft geen dialect woord, maar wel deze zin; de appels laote luige vur ze rèp te laote wuëre  rèp laote wuëre (Beverlo), vermeuken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51  vemeuken (Beverlo) leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] III-2-3
fruit, ooft fruit: frûît (Beverlo) fruit I-7
fruitworm appelworm: apəlwərm (Beverlo) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
futloze jongen lamzak: da’s ne lamzak (Beverlo), lummel: das nə lømməl (Beverlo), platbroek: platbrùk (Beverlo) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] || slappeling (zonder fut) III-1-4
gaan gaan: goͅn (Beverlo) gaan [ZND A2 (1940sq)] III-1-2
gaar murw: mōr"f (Beverlo), möref (Beverlo), mørəf (Beverlo) gaar (genoeg gekookt) || murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)] || murw (gaar) III-2-3