33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lēxtǝ (Q072p Beverst),
lęi̯xtǝ (Q072p Beverst),
zonk:
(mv)
zøŋk (Q072p Beverst)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
botte (Q072p Beverst),
stevel:
stīvels (Q072p Beverst)
|
Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
33089 |
laatste voer |
laatste vracht:
lestǝ vrāx (Q072p Beverst)
|
De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59]
I-4
|
34581 |
ladderboom |
boom:
bō.m (Q072p Beverst),
(mv)
b˙ēm (Q072p Beverst)
|
Elk van de twee balken van een zijladder waartussen zich de sporten bevinden. [JG 1a; JG 1b]
I-13
|
19668 |
lade |
tafellade:
toafəlui (Q072p Beverst)
|
lade van een tafel [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
27367 |
laden |
laden:
lǫi̯ǝ (Q072p Beverst)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vrā.x (Q072p Beverst)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
duiveltje:
dīvǝlkǝ (Q072p Beverst),
fornuis:
fǝrnɛǝs (Q072p Beverst)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
del:
dø̜l (Q072p Beverst)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
beemd:
bęm (Q072p Beverst)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|