33309 |
harken, werken met de hark |
kleinmaken:
klēi̯nmǭkǝ (Q072p Beverst),
scharren:
šā.rǝ (Q072p Beverst)
|
Zie de toelichting bij het lemma Hark, Algemeen. Object van kleinmaken is: kluiten, harde grond; object van zuivermaken is: het bed, de tuin. [JG 1a, 1b; A 28, 1b; L 1, a-m; Lu 6, 1b; S 12; monogr.; add. uit N 15, 3]
I-5
|
24710 |
hars |
dennensap:
dennesap (Q072p Beverst),
wierook:
wirōk (Q072p Beverst)
|
hars [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17780 |
hart |
hart:
hat (Q072p Beverst),
hāt (Q072p Beverst)
|
hart [RND] || Holle spier in de borst die door pulserende bewegingen de bloedsomloop gaande houdt. [N 28, 88a]
I-11, III-1-1
|
21497 |
hartelijk |
goed:
ze hebbə os gohet ontvange (Q072p Beverst),
ze hĕbben os goed onthoild (Q072p Beverst)
|
Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
22758 |
harten in het kaartspel |
harten:
hatten (Q072p Beverst),
hattenŏis (Q072p Beverst),
hätten ōes (Q072p Beverst)
|
Harten: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Harten: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
21458 |
haten |
haten:
haotten (Q072p Beverst),
hoa(ə)te (Q072p Beverst),
hoewəte (Q072p Beverst)
|
Haten. [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hǭ.vǝr (Q072p Beverst)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
32993 |
haverbel |
bel:
bɛl (Q072p Beverst)
|
Haver heeft geen aren, maar bellen waarin de korrels zich bevinden. Zie afbeelding 1, b, 1. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
33070 |
haverhok |
stuik:
stǫu̯k (Q072p Beverst)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''graanhok, stuik, mandel'' (4.6.14). [N 15, 30b; JG 1b, 1c, 2c; Goossens 1963, krt. 38; monogr.]
I-4
|
33386 |
haverkist, hakselkist |
hakselkist:
hɛksǝlkes (Q072p Beverst),
haverkist:
[haver]kęs (Q072p Beverst)
|
De kist of bak waarin men het droge voer, tegenwoordig de haver, voor het paard bewaart. Deze kist staat meestal in de voergang in de paardestal. Vroeger werden er vooral ook haksel, soms zemelen, geplette haver, kaf of melasse in bewaard. De kist kan door een tussenwand verdeeld zijn. In het ene vak bewaart men dan meestal haver, in het andere iets anders. Soms zijn er meer dan twee vakken. Achter in het lemma staan enkele benamingen bijeen voor dit tussenschot. In het lemma wordt achter de codecijfers zoveel mogelijk met een cijfer vermeld in hoeveel delen de kist verdeeld was en wat er nog meer in bewaard werd dan de in het eerste lid van de woordtypen genoemde voedselsoort. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (haver) het lemma "haver" in aflevering I.4, nr 1.2.5 [N 5A, 59c en 72b; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|