18187 |
hoofddoek |
doek:
dok (Q072p Beverst),
hoofdplag:
hęi̯tplax (Q072p Beverst)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c]
I-4
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
hei̯tkeͅi̯s (Q072p Beverst)
|
fijn gehakt hoofdvlees, dat in vormen gestold en gezult wordt [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
koͅpkeͅsən (Q072p Beverst)
|
hoofdkussen [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppijn (Q072p Beverst)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstęk (Q072p Beverst)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hoochtijd (Q072p Beverst)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23210 |
hoogdag |
hoogtijd:
er zin vier hoochtij (Q072p Beverst)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
de homes (Q072p Beverst),
də huuchmis (Q072p Beverst)
|
Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsel:
h˙ēxsǝl (Q072p Beverst),
hoogsels:
hei̯xsǝls (Q072p Beverst)
|
Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13
|
33648 |
hoogte in een akker |
berg:
bɛ̄rx (Q072p Beverst)
|
Verhoging in een akker of hoger gelegen stuk grond. [N 11, 3b; N 11A, 130a; monogr.]
I-8
|