18053 |
gif |
vergif:
vergif (Q083p Bilzen)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22788 |
gilde |
gilde:
gelle (Q083p Bilzen),
gille (Q083p Bilzen)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)] || Gilde. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22490 |
gildeknecht |
knecht:
knaech (Q083p Bilzen)
|
de knecht van een gilde [knaap] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17879 |
gispen, geselen |
geselen:
Herhaaldelijk; als foltering.
geesele (Q083p Bilzen),
het klappen van de zweep:
t klappe v.d. zweep (Q083p Bilzen),
klatsen:
klatse (Q083p Bilzen),
met een smik houwen:
mèt `n smik hooë (Q083p Bilzen),
met een smik slaan:
mèt `n smik slon (Q083p Bilzen)
|
Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
gęs (Q083p Bilzen),
(Frans = gai)
gaiss (Q083p Bilzen)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
gloaed (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
glattig:
glaotig (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
30285 |
glasdeur |
glasdeur:
glǭs˱diǝr (Q083p Bilzen)
|
Deur waarbij het paneel uit glas bestaat. [N 55, 29a]
II-9
|
30287 |
glaslatten |
glaslatjes:
glǭslɛtšǝs (Q083p Bilzen)
|
Latjes waarmee de glasruiten in de deur vastgezet worden. [N 55, 29c]
II-9
|
30329 |
glasroede |
latje:
lęjtšǝ (Q083p Bilzen),
latje in kruisvorm:
lęjtšǝ ęn kręjs˲vɛrǝm (Q083p Bilzen)
|
Smalle regel met sponning in een glasraam. [N 55, 62a-c]
II-9
|
30286 |
glassponning |
rabat:
rǝbat (Q083p Bilzen)
|
Sponning in de regels en stijlen van een glasdeur, waarin de glasruit wordt geplaatst. [N 55, 29b]
II-9
|