e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gif vergif: vergif (Bilzen) Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)] III-1-2
gilde gilde: gelle (Bilzen), gille (Bilzen) Een gilde. [ZND 35 (1941)] || Gilde. [Willems (1885)] III-3-2
gildeknecht knecht: knaech (Bilzen) de knecht van een gilde [knaap] [N 112 (2006)] III-3-2
gispen, geselen geselen: Herhaaldelijk; als foltering.  geesele (Bilzen), het klappen van de zweep: t klappe v.d. zweep (Bilzen), klatsen: klatse (Bilzen), met een smik houwen: mèt `n smik hooë (Bilzen), met een smik slaan: mèt `n smik slon (Bilzen) Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)] III-1-2
gist gist: gęs (Bilzen), (Frans = gai)  gaiss (Bilzen) Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)] II-1, III-2-3
glad, glijdend glad: gloaed (Bilzen, ... ), glattig: glaotig (Bilzen, ... ) glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)] III-4-4
glasdeur glasdeur: glǭs˱diǝr (Bilzen) Deur waarbij het paneel uit glas bestaat. [N 55, 29a] II-9
glaslatten glaslatjes: glǭslɛtšǝs (Bilzen) Latjes waarmee de glasruiten in de deur vastgezet worden. [N 55, 29c] II-9
glasroede latje: lęjtšǝ (Bilzen), latje in kruisvorm: lęjtšǝ ęn kręjs˲vɛrǝm (Bilzen) Smalle regel met sponning in een glasraam. [N 55, 62a-c] II-9
glassponning rabat: rǝbat (Bilzen) Sponning in de regels en stijlen van een glasdeur, waarin de glasruit wordt geplaatst. [N 55, 29b] II-9