22676 |
grote trom met bekkens |
grosse caisse (fr.):
ɛn groskès (Q083p Bilzen)
|
een grote trom met bekkens [djingel] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
21508 |
grove stem |
grove stem:
en groaf stêm (Q083p Bilzen),
en groëf stem (Q083p Bilzen)
|
grove stem [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
31377 |
grove vijl |
grove vijl:
gruǝf ˲vājl (Q083p Bilzen)
|
Vijl met een grof bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een deze vijl minder dan 26 tanden per inch (vgl. Handboek Gereedschap, pag. 238). De grove vijl wordt gebruikt bij het bewerken van zachte metalen waarvan men in korte tijd een grote hoeveelheid materiaal wil verwijderen (V.d. Kloes en Risch, pag. 251). Verschillende informanten gaven als antwoord op de vraag naar de ...grove vijl" een variant van het woordtype bastaardvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "bastaardvijl". Volgens de invuller uit K 353 werd de grove vijl voor bruut werk (brøt wɛrǝk) gebruikt.' [N 33, 86; N 64, 53d]
II-11
|
19103 |
guit, schalk |
kwast:
ook materiaal znd 24, 35
kwas (Q083p Bilzen),
strop:
strep (Q083p Bilzen)
|
guit (grappenmaker) [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gelle (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
gulle (Q083p Bilzen),
gəllə (Q083p Bilzen),
ənə gøldə (Q083p Bilzen)
|
een gulden [ZND A1 (1940sq)] || gulden [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
23267 |
gulden mis |
gouden mis:
de goo mes (Q083p Bilzen),
gulden mis:
de gelle mes (Q083p Bilzen),
gəllə məs (Q083p Bilzen)
|
Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
18541 |
gulp van een broek |
gaar:
gaor (Q083p Bilzen),
plooitje:
plòjkə (Q083p Bilzen)
|
dit split [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gilzig (Q083p Bilzen)
|
snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank ( gulzig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
geunne (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
gonnen (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Ge moet hem dat geluk gunnen [ZND 24 (1937)] || Ik zal u ook iets gunnen [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
31310 |
gutsbeitel |
gots:
guts (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Beitel met een hol blad die onder meer dient voor het rond afhakken en het besnoeien, het weghakken van de scherpe kanten bij ronde staven (Van der Kloes en Risch, pag. 163). Ook voor het schoonmaken van de binnenzijde van loden buizen wordt de gutsbeitel gebruikt (Van Houcke, pag. 529, s.v. opruimer). Zie ook afb. 50. In L 382 kapte men met de gutsbeitel ook spiebanen uit. Vgl. het lemma "oliegroefbeitel, spiebeitel". [N 33, 115-116; N 64, 62b] || Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.]
II-11, II-12
|