18187 |
hoofddoek |
hoofdplag:
heedplag (Q083p Bilzen),
heetplag (Q083p Bilzen),
ē.tplax (Q083p Bilzen),
plag:
plax (Q083p Bilzen)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek [ZND 01 (1922)] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
geperste kop:
gəpɛrzdə koͅp (Q083p Bilzen),
uu, wanneer het gehakt is
gəpāstə koͅp (Q083p Bilzen),
hoofdkaas:
hētkeͅis (Q083p Bilzen),
hētkeͅi̯s (Q083p Bilzen),
20 jaar geleden voor alles
hētkēͅi̯s (Q083p Bilzen),
gemalen (uu)
hētkeͅi̯s (Q083p Bilzen)
|
fijn gehakt hoofdvlees, dat in vormen gestold en gezult wordt [Goossens 1a (1955)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
hoofdkussen:
ētkeͅsə (Q083p Bilzen),
hētkeͅi̯sə (Q083p Bilzen),
kussen:
keͅsə (Q083p Bilzen),
slaapkussen:
sloͅpkeͅsə (Q083p Bilzen)
|
hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
lōūs (Q083p Bilzen)
|
luis [Willems (1885)]
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
kopein (Q083p Bilzen),
koppaaijn (Q083p Bilzen)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
32183 |
hoofdsponde |
grote kop:
grǫwtǝ kǫp (Q083p Bilzen)
|
De, al dan niet verwijderbare, plank aan het hoofeinde van een bed. [N 56, 178b]
II-12
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
ętsǝl (Q083p Bilzen),
kopstuk:
kǫpstęk (Q083p Bilzen)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
oug tijd (Q083p Bilzen),
oëchteit (Q083p Bilzen)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
22077 |
hoog vliegen |
de vorm hebben:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
z’ hébbe de form (Q083p Bilzen),
hoog gaan:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
ze gon haug (Q083p Bilzen)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23210 |
hoogdag |
hoogdag:
de zin vier oëchdôâg (Q083p Bilzen),
hoogtijd:
doe zin vīr ougtaiə (Q083p Bilzen)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|