e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keerstrook, wendakker hoofdpand: hei̯tpá.nt (Bilzen), ētpá.nt (Bilzen) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: kêffe (Bilzen, ... ), kɛfə (Bilzen, ... ) Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)] || keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegel kegel: kêgel (Bilzen) Kegel. [Willems (1885)] III-3-2
kegelen kegelen: kegele (Bilzen, ... ) Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegelen: kegele (Bilzen), kêgele (Bilzen), mɛtə kə.gələ wiət nimɛ viəl gəspiilt (Bilzen), kegels: kegels (Bilzen, ... ) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || Kegel. [Willems (1885)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kei, voorkomend in de kleilagen kei: kē̜ (Bilzen) [N 98, 24; monogr.] II-8
kelder kelder: kalder (Bilzen), kaldər (Bilzen, ... ), keller: kallər (Bilzen), kaller is ouder dan kalder  kalər (Bilzen) kelder [RND], [ZND 36 (1941)] III-2-1
keldergat kelderkot: kaldərkūt (Bilzen) keldergat [ZND 12 (1926)] III-2-1
kelk kelk: ənə kĕlk (Bilzen) Een kelk. [ZND A1 (1940sq)] III-3-3
keper keper: kiǝpǝr (Bilzen) Elk van de balkjes van ongeveer 5 x 7 cm dikte, die op 50 cm afstand van elkaar verticaal over de gordingen worden gespijkerd. Zie ook afb. 49o. [N 54, 175; monogr.; div.] II-9