34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bizǝ (Q083p Bilzen)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34003 |
met paard en kar rijden |
varen:
vǭ.rǝ (Q083p Bilzen)
|
[JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.]
I-10
|
34004 |
met paard en koets rijden, paardrijden |
jagen:
jǭgǝ (Q083p Bilzen),
rijden:
rai̯.ǝ (Q083p Bilzen)
|
Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.]
I-10
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
met sneeuwballen gooien:
mèt sneibêl gojje (Q083p Bilzen),
sneeuwballen gooien:
sneibêl gojje (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen)
|
met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34011 |
met staande kar varen |
dobbel gespan:
dǫbǝl gǝspān (Q083p Bilzen),
met staande kar varen:
męt stōǝndǝ kā.r vǭ.rǝ (Q083p Bilzen),
staande kar:
stǫndǝ kā.r (Q083p Bilzen)
|
Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33689 |
met steengruis verharde weg |
grindweg:
grentwęx (Q083p Bilzen),
kiezelweg:
kizǝlwɛx (Q083p Bilzen),
kē.zǝlwęx (Q083p Bilzen)
|
In vraag L 24, 28b werd uitdrukkelijk gevraagd naar een naam voor de weg die met steengruis was bedekt. De woordtypen koolassenweg, assenweg e.a. wijzen op een andere bedekking dan steengruis. Macadam is een recentere vorm van een wegdeklaag. [L 24, 28b]
I-8
|
19062 |
met tegenzin |
tegen hoog en laag:
tegen houg en leig (Q083p Bilzen)
|
tegen heug en meug [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32803 |
met vollen eggen |
met vollen [eggen]:
męt ˲vǫlǝ (Q083p Bilzen)
|
Manier van eggen waarbij men na het keren de volgende egbaan niet meteen bij de vorige laat aansluiten. Men laat tussen de baan die op de heenweg geëgd werd, en de baan die men op de terugweg trekt, telkens een strook ongeëgd liggen. Die strook kan in breedte variëren. Op de volgende heenweg wordt die strook of een deel daarvan "vol" geëgd. Op de volgende terugweg laat men dan weer een strook onbewerkt. Men kan telkens één "vol" laten liggen, maar ook twee of meer; zie de afb. 74, 75 en 76. Er wordt a.h.w. in spiraalachtige ronden geëgd. Dit doet men vooral om op de einden van de akker ruimer en sneller te kunnen draaien. Het paard hoeft dan minder stappen te zetten en de eg hoeft daarbij niet omgelegd of omgetrokken te worden. Voor het werkwoordelijk deel van de meeste termen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 83; N 11A, 176b; monogr.]
I-2
|
22793 |
met vuur spelen |
met vuur spelen:
met vier spiëlen es prijkelaus (Q083p Bilzen)
|
Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
31434 |
metaalbeugelzaag |
ijzerzeeg:
ęjzǝrzē̜x (Q083p Bilzen)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|