e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mondvol hap: ⁄nen hap afbijten (Bilzen) hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
monicazak militairenmaal: militéérə maol (Bilzen), monicamaal: monikàmaol (Bilzen) een binnenzak met ruimte tussen de zak en het pand (monikazak?) [N 59 (1973)] III-1-3
monnik pater (lat.): poater (Bilzen), dof  ’ne poter (Bilzen) Een monnik. [ZND 31 (1939)] || Monnik. [ZND 01 (1922)] III-3-3
mooi pratend het paard op de nek kloppen feesten: fęi̯stǝ (Bilzen) [N 8, 103e] I-9
moorkop moor: mōr (Bilzen) Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f] I-9
moot vis schijf vis: ’n sjaajf vès (Bilzen), stuk: e stèk (Bilzen) een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen grommelen: groemmele (Bilzen) brommen [ZND 01 (1922)] III-1-4
morgengebed morgengebed: mergegebed (Bilzen) Morgengebed. [ZND 01 (1922)] III-3-3
morsen braddelen: braddele (Bilzen), rijzen: Van zaadkorrels, graan (vero.).  reeze (Bilzen), smodderen: smoddere (Bilzen) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)] III-1-2
mortel mortie: mǫrti (Bilzen) Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.] II-9