e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nest nest: nĕs (Bilzen) nest [Willems (1885)] III-4-1
nest, hoeveelheid jongen nest: nès (Bilzen) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen timmeren: voor de "ruwbouw"; de afwerking heet veelal: "nès maoke  timmere (Bilzen) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1
nesten uithakken de trap uitkappen: dǝ trap˱ ǫwtkapǝ (Bilzen) Nesten met behulp van de kapbeitel in de trapboom uithakken. [N 55, 113] II-9
nesten uitschaven grondschaven: grǫntšǭvǝ (Bilzen) De uitgekapte nesten met behulp van de grondschaaf zuiver op diepte maken. [N 55, 114] II-9
nestverlater op het uitvliegen: op t autvliēge (Bilzen), piepertje: pieperkes (Bilzen), vlug: vlèg (Bilzen), vlugjong: vlégjoeng (Bilzen) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] III-4-1
neteldoek doek: duk (Bilzen), kaasdoek: kęjsduk (Bilzen), neteldoek: nītǝlduk (Bilzen) Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.] II-7
neus neus: noaës (Bilzen), noͅs (Bilzen), tip: tep (Bilzen) Het voorste deel van de schoen dat de tenen omsluit. [N 60, 25; N 60, 23a] || Neus (mann. of vr.), een fijn neusje. [ZND 05 (1924)] || Zijn neus snuiten. [ZND 07 (1924)] II-10, III-1-1
neus (spotnamen) snuit: snoet (Bilzen), voorgevel: (nogal) ne vérgaevel (Bilzen) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren, foepneus, kokkel). [N 106 (2001)] III-1-1
neus van een schoen tip: tip (Bilzen) Het voorste deel van de schoen, dat de tenen omsluit (neus, neuslap) Zie tek. 23. [N 60 (1973)] III-1-3