20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
besjietepap (Q083p Bilzen),
mesjietepap (Q083p Bilzen)
|
melk met beschuit [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
aardappelenzaad:
ērapǝlzōi̯t (Q083p Bilzen)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
31614 |
beslaghamer, hoefhamer |
hoefhamel:
(h)ūfhǭmǝl (Q083p Bilzen),
nagelhamer:
ne̜xǝl(h)ǭmǝl (Q083p Bilzen)
|
Klauwhamer met vierkante of ronde baan, waarmee hoefnagels worden ingeslagen. De klauw van de hamer wordt gebruikt om nagels die in een verkeerde richting gaan, weer terug te trekken. Een hoefnagel verkeerd in de hoef slaan, werd in L 424 ɛvernagelenɛ (varnē9gala) genoemd. Zie ook afb. 231.' [N 33, 61; monogr.]
II-11
|
21532 |
besteken |
schenken:
šeŋkə (Q083p Bilzen),
vieren:
iemed vieren (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Iemand besteken (ter gelegenheid van zijn naamfeest). [ZND 33 (1940)] || schenken [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1, III-3-2
|
32145 |
bestrijken met een verdunde lijm |
waterlijm zetten:
wǫtǝrlęjm zętǝ (Q083p Bilzen)
|
Het grondhout bestrijken met een door water verdunde lijmoplossing. [N 56, 31]
II-12
|
21471 |
betalen |
betalen:
de mus gɛld həbbə vər kónnə tə bətóələ (Q083p Bilzen)
|
Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
met zijn mond vol tanden:
he stouw met zine mond vol taan (Q083p Bilzen),
ook materiaal znd 32, 67
met zene mond vol taan (Q083p Bilzen)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
27448 |
beton |
beton:
bǝtǭ (Q083p Bilzen),
béton:
bętǭ (Q083p Bilzen)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30046 |
beton storten |
gieten:
gītǝ (Q083p Bilzen),
storten:
stǫrtǝ (Q083p Bilzen)
|
De aangemaakte vloeibare beton in de bekisting gieten. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 51c]
II-9
|
30048 |
betonhouw |
mesthaak:
męshuǝk (Q083p Bilzen)
|
Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.]
II-9
|