e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bijten bijten: 1a-m  beiten (Bilzen), bēīten (Bilzen), bijte(n) (Bilzen), bijten (Bilzen) bijten [ZND 21 (1936)] III-2-3
bijten van de zaag goed gesteld zijn: (de zaag) ęs ˲gōt ˲gǝstɛlt (Bilzen), goed scherp zijn: (de zaag) ęs ˲gūt šɛr(ǝ)p (Bilzen) Het soepel door het hout gaan van de zaag. [N 53, 28d-e] II-12
bijwerken van het paardehaar afsnijden: ǭfsnājǝ (Bilzen), uittrekken: ǫwttrękǝ (Bilzen) Het paardehaar van de binnenvulling aan de kanten en uiteinden verwijderen of fatsoeneren. [N 59, 185] II-7
bikkel(s) kootje: 3 tot 5 zijn bewegingen die men bij het opvangen van de kootjes moet maken)  keitsjes (Bilzen) (schapen)kootjes [SND (2006)] III-3-2
bikkelen bikkelen: bikkelen (Bilzen), kootje gooien: keitsje gojje (Bilzen), 3 tot 5 zijn bewegingen die men bij het opvangen van de kootjes moet maken)  keitsje gojje (Bilzen), kootje spelen: keitsje spieəle (Bilzen), met de kootjes spelen: met də keeitšəs spiələ (Bilzen) bikkelen [SND (2006)] || Bikkelen. [Willems (1885)] || De meisjes bikkelen. [ZND 01u (1924)] || Kunt gij bikkelen? (meisjesspel: met de bikkels spelen, met de kootbeentjes, Fr. jouer aux osselets). [ZND 05 (1924)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] III-3-2
bil bats: bats (Bilzen, ... ) Een bil (bats, bil) [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11] I-9, III-1-1
biljart biljart: biljaar (Bilzen) het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen] [N 112 (2006)] III-3-2
binnenbeer binnenbeer: bęnǝbęi̯ǝr (Bilzen) Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.] I-12
binnennaaiels engelse els: ęŋǝlsǝ iǝls (Bilzen) De licht gebogen els die vooral voor het binnennaaien wordt gebruikt. De woordtypen schupels, schupjesels en lepelzuil wijzen op een els met een lepelvormig uiteinde. Zie afb. 41. [N 60, 177a; N 60, 177b] II-10
binnennaaien binnendoor naaien: bęnǝdø̜r nę̄ǝ (Bilzen) Het aan binnenzool en overleer vastnaaien van de rand. Zie afb. 40. [N 60, 80b] II-10