22469 |
sliepuit |
sliepuit:
sliepoet (Q083p Bilzen)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
18022 |
slijm |
plaaier:
Keel.
floojer (Q083p Bilzen),
rochel:
Borst.
roĕchel (Q083p Bilzen),
slijm:
Mond.
sleim (Q083p Bilzen),
snot:
Neus.
snot (Q083p Bilzen)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
31398 |
slijpschijf |
schijf:
šājf (Q083p Bilzen),
snijschijf:
snājšājf (Q083p Bilzen)
|
Draagbaar, elektrisch aangedreven werktuig waarmee metaal en steenachtige materialen kunnen worden vlak- en doorgeslepen. De metalen schuurschijf van deze machine staat haaks ten opzichte van de as van het toestel en op het schuurvlak ervan zijn kleine hardmetaalkorrels gesoldeerd. Het werktuig werd in Q 83 vooral bij het afkorten van staafijzer gebruikt. [N 33, 250]
II-11
|
25353 |
slijpsteen |
draaisteen:
drē̜stēn (Q083p Bilzen),
engelse steen:
ęŋǝlsǝ stēn (Q083p Bilzen
[(wordt in combinatie met water gebruikt)]
),
slijpsteen:
slipstęjn (Q083p Bilzen),
slęjpstēn (Q083p Bilzen),
steen:
stēn (Q083p Bilzen),
watersteen:
wotǝrstēn (Q083p Bilzen)
|
De ronde steen die om een as in een draaiende beweging wordt gebracht met behulp van een zwengel. Hij dient voor het slijpen van onder meer beitelbladen. Zie ook afb. 71. Vroeger hing de steen voor de helft in een bak met water en werd hij handmatig voortbewogen. Als slijpsteen werden natuurlijke steensoorten gebruikt. Tegenwoordig wordt vooral gewerkt met elektrisch aangedreven slijpmachines waarin kunstmatig gevormde slijpstenen bevestigd kunnen worden. Zie ook het lemma ɛslijpsteenɛ in Wld II.11, pag. 76.' [N 53, 49a; monogr.] || Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] || Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-1, II-11, II-12
|
31396 |
slijpsteenbak, slijpstelling |
stelling:
stęleŋ (Q083p Bilzen),
trog:
truǝx (Q083p Bilzen)
|
Op een houten of ijzeren onderstel bevestigde en met water gevulde metalen bak waarin een slijpsteen draait. De as van de slijpsteen rust daarbij op twee aan de waterbak bevestigde lagers. [N 33, 270]
II-11
|
32897 |
slijpzand, zavel |
zavel:
zǭ.vǝl (Q083p Bilzen)
|
Het zand (aarde, leem, slijk, modder) waarmee de strekel werd ingesmeerd en dat in het zandblok of de klomp werd meegenomen naar het veld. In enkele plaatsen wordt toegevoegd dat men wat roggemeel door het zand mengde om het stroever te maken: P 115, 118a, 119, 176a, 188, Q 2, 2a, 73, 75, 76, 77, 78, 80 en 188. Ten einde het zand op de juiste manier vochtig te houden werd er in Q 9 appelsap, en in Q 76 en 77 azijn, aan toegevoegd; werd er in L 362, 363 en 367 op gewaterd en in P 176 op gespuugd. Uitdrukkelijk vermeld dat men geen slijpzand gebruikt, werd er in P 192, Q 152, 154, 155, 156, 157, 159 en 168a. Zie ook de andere lemma''s rond de strekel. [JG 1a, 1b; N 80, 83 add.]
I-3
|
29116 |
slijtsel |
pluisje:
plājskǝ (Q083p Bilzen),
vetsje:
vɛtskǝ (Q083p Bilzen)
|
Datgene wat van de stof of het kledingstuk afslijt. [N 62, 46]
II-7
|
19282 |
slim |
slim:
slim (Q083p Bilzen)
|
slim [ZND A1 (1940sq)]
III-1-4
|
18228 |
slip |
slip:
slip (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
Afhangend einde van een kledingstuk [slip, klamp] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18270 |
slipjas |
jacquetpit (<fr.):
rok is niet korrekt hier
zjákétpit (Q083p Bilzen),
rok:
ròk (Q083p Bilzen),
slipjas:
slipjàs (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen)
|
het jacquet-costuum [N 59 (1973)] || het jacquet-jas (slipjas, billetikker) [N 59 (1973)]
III-1-3
|